Portefeuillehouder:      D. Emmer
Verantwoordelijk directeur:   A. Roggeveen

Programma doelstelling en rol van de gemeente

Zaanstad is een financieel stabiele gemeente, waar de uitvoering van de beleidsdoelstellingen vorm krijgt binnen door de gemeenteraad vastgestelde kaders en met een actief risicomanagement. De uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en het heffen en innen van belastingen wordt efficiënt uitgevoerd. Het programma Financiën is daarmee ondersteunend aan de andere programma's in de begroting.
Voor zowel het financiële beleid als het heffen en innen van belastingen geldt dat deze taken grotendeels wettelijk zijn vastgelegd in de Gemeentewet. De gemeente heeft enige beleidsvrijheid. De kaderstellende rol ligt geheel bij de gemeenteraad. Op het gebied van de gemeentefinanciën stelt de raad kaders door middel van de begroting en de financiële verordening. De controlerende rol van de raad komt tot uiting bij de jaarstukken. Namens de gemeenteraad controleert de accountant de jaarstukken. Het college van Gedeputeerde Staten is verantwoordelijk voor het financieel toezicht. Daarnaast ondersteunt de Rekenkamer Metropool Amsterdam de raad bij de kaderstellende en controlerende taak. Belastingverordeningen worden vastgesteld door de gemeenteraad. De beleidsvrijheid is beperkt. Gemeenten kunnen alleen belastingen heffen die zijn opgenomen in de Gemeentewet en retributies mogen maximaal kostendekkend zijn. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de WOZ. De waardering wordt ook gebruikt door medeoverheden. De Waarderingskamer houdt toezicht op de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ.
We stellen ons tot doel de beleidsmatige en financiële aspecten zo transparant en eenvoudig mogelijk te presenteren in de begroting als basis voor een goed debat.

Voortgang doelen

Zaanstad heeft een stabiele financiële situatie. Voorgaande jaren heeft de gemeente te maken gehad met tekorten van enkele miljoenen. Voor het eerst heeft Zaanstad sinds een aantal jaar geen structurele tekorten. Dit leidt er toe dat niet continue gereageerd hoeft te worden op externe ontwikkelingen, zoals maatregelen die vanuit het Rijk worden opgelegd. Door de externe ontwikkelingen en de complexiteit van de transformatie is op onderdelen meer middelen nodig.